door: Jos Lichtenberg
Een serie over systeemwoningen -16-
Alexandre Horowitz (1904-1982) was de jaren voorafgaande aan de tweede wereldoorlog een belangrijke pion voor Philips. Als zowel elektrotechnisch als werktuigbouwkundig ingenieur had hij veel patenten op zijn naam, waarvan die over het principe van draaiende scheerkoppen, wel de bekendste is. De Philishave, later een enorm succes, werd in 1939 geïntroduceerd.
Toen Nederland na de oorlog weer opkrabbelde werd de aanbodwereld nadrukkelijk uitgedaagd. Als er iets duidelijk was, dan was het wel dat we met te weinig capaciteit veel woningen moesten gaan bouwen. Alexandre Horowitz was er op basis van zijn technologische skills van overtuigd dat dit de kans bij uitstek was om een industrieel bouwsysteem te ontwikkelen. De overheid besloot bovendien systeembouw te gaan stimuleren waarvan Horowitz’ systeem en nog 16 aanbieders profiteerden.
Woningnood
De reden voor de overheid om systeembouw te stimuleren was o.a. dat het arbeidspotentieel op de bouwplaats kwalitatief en kwantitatief ondermaats was om tot de noodzakelijke productie te komen. Ook de schaarste en hoge kosten van bouwmaterialen was een groot probleem. Het gevolg was dat de woningbouwproductie behoorlijk op slot zat. Na enkele jaren van een paar duizend woningen per jaar werden er in 1948 ca. 38.000 stuks gebouwd. Het gat werd daarmee niet kleiner omdat er tienduizenden militairen uit Indonesië terugkwamen en ook het aantal huwelijken en dus gezinnen explosief toenam. De vraag (of eigenlijk nood) was groot. Tot in de 60-er jaren bleef het tekort constant schommelen tussen de 260.000 a 280.000 woningen.
Naast financiële steun voor de productiebedrijven werd het om die reden ook voor gemeenten aantrekkelijk gemaakt om systeemwoningen te bouwen. Deze hoefden niet volledig meegeteld te worden bij het invullen van de toegestane contingenten waardoor gemeenten op basis van systeembouw per saldo meer woningen konden realiseren.
NV Ontwikkelingsmaatschappij Polynorm
Het enorme gat tussen vraag en aanbod en de stevig helpende hand van de overheid vormden de vruchtbare bodem waarop Horowitz in Bunschoten een bedrijf oprichtte genaamd ‘NV Ontwikkelingsmaatschappij Polynorm’.
De woningbouw carrière van Polynorm, heeft echter niet lang geduurd. In 1950 werd gestart met de productie van 212 woningen voor de Eindhovense wijk Lievendaal. Deze werden in 1951 opgeleverd.
In thuisstad Bunschoten bouwde Polynorm er nog zo’n 80, echter daar bleef het bij. Polynorm was uitgelijnd op grotere industriële aantallen maar de overheid trok de steunmaatregelen in omdat zij dacht dat de doorbraak voor industrieel bouwen al was gerealiseerd en ook omdat er uit de markt verzet kwam omdat industriële bedrijven oneigenlijk zouden concurreren met traditionele bouwbedrijven (Staten Generaal, 1951). Inderdaad was de steun erop gericht om de wat hogere kosten van een industriële woning te vereffenen.
Het gevolg was dat waar in 1951 de Nederlandse productie van systeemwoningen was gegroeid naar ca. 10.000 stuks, deze na het terugtrekken van de overheid weer inzakte naar ca. 3.000 woningen per jaar. In de VS was bijna parallel het roemruchte Lustron om precies dezelfde reden ten gronde gegaan.
Weerstanden
Succes en falen liggen soms kort bij elkaar. Polynorm bracht het idee al enkele jaren aan de man en had met het Eindhovense project Lievendaal acceptatieweerstanden overwonnen. Philips had echter eerder al bekend gemaakt om 1000 woningen met Polynorm te willen bouwen. De gemeente bood verzet, met name om esthetische redenen. Normaal was de opdracht al eerder verstrekt en had Polynorm alleen al in Eindhoven op 1000 stuks kunnen zitten, maar het bleef door het verzet bij de 212 woningen in de wijk Lievendaal, waarbij de gemeente uiteindelijk zwichtte doordat de betonnen gevelplaten in de gevel in geel en groene pasteltinten werden aangeboden.
Door alle weerstand en het terugtrekken van de overheid besloot Polynorm in 1953 de aandacht naar de bouw van industriehallen en het leveren van componenten te verschuiven. Daarna werd het bedrijf in de bouw vooral bekend van stalen binnendeurkozijnen, voorts werden drukvaten en auto onderdelen geproduceerd. Enkele jaren geleden zijn de activiteiten gesplitst en gefuseerd met, resp. ondergebracht bij, andere ondernemingen.
Materialisering
Het was logisch dat Alexandre Horowitz met zijn werktuigbouwkundige achtergrond vanuit staaloplossingen dacht. Tot dan werd staal eigenlijk exclusief geassocieerd met warmgewalste profielen. Zeg maar dikwandige H, I en U profielen. Horowitz had kennis van en dacht in koudvormen van staal: Persen, zetten, rolvormen, ponsen, stansen van dunwandige (1-2 mm) plaat of bandstaal. Met name de kleine maatafwijkingen resp. het beheersen van toleranties i.r.t. staal werd (terecht) als aantrekkelijk kenmerk voor industriële productie gezien.
Hij ontwikkelde een drager bestaande uit profielen samengestelde stalen kolommen en liggers die snel geassembleerd konden worden. Deze zijn in het lijf voorzien van openingen, gaten, om gewicht te sparen, maar ook om leidingen door te kunnen voeren en om andere bouwdelen te kunnen bevestigen. De grotere gaten in de liggers waren ook bedoeld om dwarsliggers in dezelfde inbouwhoogte door te kunnen steken.
De fundering werd ter plaatse gestort in een stalen kist, ook hier vanwege het maatvaste resultaat. Daarop werd het skelet gemonteerd en werden de vlakken gevuld.
Voor woningscheidende wanden werd dit gedaan met houtvezel versterkte betonnen panelen met aan weerszijde 50 mm steenwol.
De gevel afwerking bestond uit betonnen panelen (op tekening als ‘kunststeen’ aangeduid). Opmerkelijk was dat er in de gevel tussen het skelet al thermische isolatie, 50 mm steenwol, werd toegepast, overigens correct voorzien van een dampremmende laag (aluminium op gebitumineerd papier). Het is gelet op de vele bouwfouten die na de energiecrisis in de 70-er jaren zijn gemaakt opmerkelijk dat de kennis over isolatie en damptransport er kennelijk toen al was. De bouwfysica ontwikkelde zich pas vanaf de 60-er jaren.
De dakbedekking bestond uit staalplaten, later vanwege klachten van het vliegverkeer over schittering, voorzien van bitumen. De vloeren zijn opgebouwd uit dunwandige (20 mm met gaas gewapende) betonplaten die via stalen roosters verend (akoestisch ontkoppeld) werden opgelegd op het staalskelet. De vloeren werden t.p.v. keuken, toilet en badkamer waterdicht afgewerkt. De opbouw van de vloer werd bij de demontage in 2006 pas duidelijk
De kozijnen waren van hout hetgeen met name voor binnendeur kozijnen opvallend is te noemen. Het latere Polynorm had immers vooral succes met stalen binnendeur kozijnen. De wand-/plafondafwerking bestonden i.v.m. brandveiligheid uit asbesthoudend board. De woningen waren voorts royaal voorzien van ventilatie kanalen, hadden een goede daglicht toetreding en werden compleet opgeleverd met een Bruynzeel keuken.
Woningvarianten
Er waren in Eindhoven drie woningvarianten, exclusief zolder/vliering en verdeeld over twee verdiepingen: 64, 74 en 88 m2. De woningen werden gebouwd op een stramien van n x 1040 mm. Een halve stramienmaat was mogelijk. Het is niet helemaal duidelijk waarop die maat is gebaseerd. Vermoedelijk om na aftrek van materiaaldiktes een standaard deur te kunnen plaatsen.
Het Polynorm systeem bood voldoende mogelijkheden om met dezelfde componenten aanzienlijk meer varianten te kunnen realiseren.
De slimheid zat ook in het industrieel produceren op componentniveau en niet op woningniveau, waardoor geen extreem grote woningaantallen nodig zouden zijn om rendabel te kunnen draaien.
Industrieel erfgoed
Toen de wijk Lievendaal het veld moest ruimen besloot de corporatie mee te werken aan een lokaal initiatief om een woning uit het plan te ‘redden’. Omdat er altijd al veel vragen waren over de opbouw van de legendarische Polynormwoning en dit de laatste kans was om het systeem beter te kunnen doorgronden (het wijkje in Bunschoten was omstreeks 1980 al gesloopt), besloot ook de Technische Universiteit Eindhoven mee te werken. Studenten van de richting Building Technology ontmantelden begin 2006 minutieus een van de woningen waarbij zo veel mogelijk werd gedocumenteerd en geanalyseerd.
Tekeningen bestonden niet meer en het was verrassend dat er honderden verschillende onderdelen boven water kwamen. Elk beugeltje, lipje, stripje, werd nauwkeurig opgemeten en in AutoCAD opgetekend. Van verschillende onderdelen is de sterkte en stijfheid bepaald, is de staalcoating onderzocht en m.b.t. het totaal is een assemblageschema gereconstrueerd.
De woning bleek nauwelijks gebreken te vertonen, eerder te goed dan gebrekkig te zijn. Bij de sloop viel op hoe weinig sloopmateriaal werd gegenereerd. De Polynormwoning woog ca. 80 kg per m3, waar een vergelijkbare gietbouwwoning ca. 500 kg per m3 weegt. Het illustreert dat kort na de oorlog o.a. de materiaalkosten en dus materiaalreductie driver waren voor de ontwikkeling. Bovendien bleken de materiaalstromen keurig te scheiden.
Op het TU terrein is een ontmantelde woning in 2006 indoor onder een koepeltent gereassembleerd. Het is de enige nu nog bestaande Polynormwoning. Een letterlijk voorbeeld van industrieel erfgoed. Niet een industrieel gebouw, maar het gebouw zelf als industrieel product.
Conclusie:
Polynorm was het resultaat van technology push. Kennis van industrieel produceren werd op de bouw geprojecteerd. In betrekkelijk gunstige condities omdat er ook een grote vraag was en te weinig aanbod. Bovendien een product met veel technische kwaliteit voor de gebruiker terwijl die gelet op de nood niet eens veel eisen stelde. Overigens bleken ook de laatste bewoners nog heel tevreden te hebben gewoond.
Polynorm had terug redenerend op basis van productieaantallen per onderdeel vermoedelijk zeer rendabel kunnen bestaan vanaf ca. 500 tot 1000 woningen per jaar. Dat aantal is echter niet bereikt maar zou zeer waarschijnlijk wel bereikt zijn als de overheid nog een paar jaar was blijven steunen en het bedrijf het product nog had kunnen optimaliseren, o.a. het terugbrengen van het aantal verschillende componenten, het beter afstemmen op de eisen van de stakeholders., in casu de opdracht gevende corporatie, belegger en keurende instanties en het in andere projecten realiseren van meer verschijningsvormen met meer smoel.
Het heeft niet zo mogen zijn.
Bronnen:
Bouwmeester, H; G. Timmermans, J. Post (2006) Woningen uit de fabriek, de woningen van Polynorm TU Eindhoven, ISBN 90-6814-162-7
Lichtenberg, J.J.N. (2002) Ontwikkelen van Projectongebonden Bouwproducten, ISBN 90-9015599-6, Proefschrift
Staten Generaal (1951) Handelingen der Staten Generaal Zitting 1951—1952 — II. Aanhangsel, p57, vel 28 (Tweede Kamer)