Een serie over systeemwoningen -31-
De afweging in de praktijk
De afweging in de praktijk om te komen tot de gewenste kwaliteitsaanpassing is afhankelijk van vele variabelen en niet zomaar een rekensommetje. Dit laat de praktijk van de aanpassing aan de portieketagewoningen van het bouwsysteem Pronto overduidelijk zien. Er is niet één oplossing en de afwegingscriteria krijgen in de specifieke context voortdurend nieuwe waarden toegekend. Jammer voor de rekenmeesters, maar zo eenvoudig en complex is de dagelijkse keuze voor de passende oplossing (1).
Globaal worden er zeven criteria onderscheiden, die de keuzen op een of andere manier beïnvloeden:
- de huidige vraag naar de woningen. Als die ruim is, behoeft er niet direct iets te gebeuren;
- de onderhoudsstaat van de woningen en de aanwezigheid van specifieke gebreken;
- de betaalbaarheid van de woningen, waarbij het energiegebruik, gezien de vaak kleinere huishoudens, een beperkte invloed heeft;
- de gewenste differentiatie, die mede bepaald wordt door de omvang van het complex;
- de locatie en de specifieke ligging van de flatblokken en het kunnen benutten van deze ligging (voorzieningen e.d.);
- de beoordeling van de bruikbaarheid van de plattegrond;
- en tot slot de uitstraling. Vooral door allerlei maatregelen in het beheer gedurende de afgelopen veertig jaar is het beeld veelal versoberd.
Juist een mix van deze criteria bepaalt in de praktijk de aard en omvang van de ingreep, die kan variëren van ‘niets doen’ tot vervangende nieuwbouw.
Het systeem bepaalt mede de weg
In de eerder verschenen artikelen (2) is uitgebreid ingegaan op de eigenschappen van deze portieketagewoningen. Specifiek voor deze woningen spelen drie aspecten een bijzondere rol:
- de gebrekkige geluidsisolatie, zowel verticaal als horizontaal;
- de beperkte ruimtelijke kwaliteit van keuken en douche (geringe bruikbaarheid);
- de geringe energetische kwaliteit (label F).
De bovengenoemde knelpunten zijn eenvoudig te corrigeren als de woningen ingrijpend verbeterd worden. Maar de huidige situatie laat zien dat een dergelijke ingreep sporadisch op de agenda staat. Het belangrijkste argument hiervoor is, dat hiermee de huidige eigenschap van betaalbaarheid teniet wordt gedaan. Dit geldt ook als de woonlasten van deze woningen beschouwd worden (3). Het huidig energiegebruik is gezien de grootte en het huishoudenstype bescheiden.
Op zoek naar samenhangende deeloplossingen
Het is dus zoeken naar die oplossingen, die de ruimte benutten om op woningniveau de gewenste kwaliteit aan te brengen ten aanzien van de bovengenoemde drie aspecten; geluid, ruimtelijkheid en energie. In wezen is er behoefte aan een aanbod dat op woningniveau de gewenste kwaliteit aanbrengt. Te denken valt aan geluidsisolerende plafonds, voorzetwanden ten behoeve van geluid en van energie en nieuwe inbouw van keuken, douche en toilet. Eigenlijk gaat het om componenten, die een woning comfortabeler kunnen maken.
Bronnen
1. Voor een zevental projecten (met in totaal circa 2000 portieketagewoningen) is de afweging op een rij gezet en de criteria gekoppeld aan het gekozen ingreepniveau.
2. Zie eerdere publicaties over dit bouwsysteem:
– Pronto-systeemwoning, een concept met een verhaal, Martin Liebregts, Kennisbank Bestaande Woningbouw, 18 december 2012
– De kwaliteitsaanpassing van het bouwsysteem Pronto: minder techniek, meer kwaliteit, Martin Liebregts, Kennisbank Bestaande Woningbouw, 3 mei 2013
3. Een flat versus een rijtjeswoning. Het gemiddelde energiegebruik voor verwarming bedraagt bij een flat circa 80% van dat van een rijtjes woning.
– portiekwoning (< 1966): 1250 m3/jaar
– portiekwoning (1966-1975): 1100 m3/jaar
– portiekwoning (1976-1988): 900 m3/jaar
– portiekwoning (1989-2000): 800 m3/jaar
(gegevens milieucentraal, gemiddeld circa 1015 m3/jaar)
De gemiddelde woningbezetting is 1,5 à 1,7 personen bij portieketagewoningen (eengezinswoning 2,4). Dit houdt in dat het warmtapwaterverbruik ook lager is dan die bij eengezinswoningen (circa 60%)