Auteurs: Jelle Persoon en Johan Lemmens
serie over kwaliteitssturing deel – 2 –
De traditionele samenwerkingsverbanden en rolverdeling in de bouw staan weer ter discussie. Verantwoordelijkheden verschuiven met als doel de ruimte voor verbetering van de kosten-kwaliteitsverhouding te scheppen. De opdrachtgever richt zich meer op de prestaties die zijn gewenst en het bouwbedrijf richt zich op het realiseren van de prestaties. Waar blijft nu de architect? Traditioneel maakt hij het plan met bestek en tekeningen en hiermee wordt zowel de vorm als de techniek vastgelegd. De praktijk laat ons de zwakke plekken van deze constructie zien. De aannemer schrijft in op de aanbesteding zonder het plan helemaal te doorgronden en geeft een prijs. Daarna begint het spel. Het spel gaat dan om een goede kosten-prijsverhouding. De aannemer probeert dit door planaanpassingen en meerwerk te veroveren. De architect probeert zijn plan overeind te houden. De worsteling is begonnen: de architect doet het mooi maar mist de techniek en de aannemer kent de technische trucjes. Het resultaat van dit worstelen is helaas vaak af te zien aan de kwaliteit van het gerealiseerde gebouw. Ellenlange opleverlijsten, veel nazorg en hoge onderhoudskosten.
Is het resultaat nu voor de architect dat hij door de achterdeur verdwijnt, of wordt zijn rol beperkt tot het vormgeven. Beiden lijkt niet wenselijk. De praktijk leert dat de aannemer als volleert worstelaar het gevecht zal winnen. Hij zoekt naar een voor hem goedkoop mogelijke, makkelijke techniek en zegt dat het niet anders kan. Dit is geen verwijt maar een onvermijdelijk resultaat van de bouwpraktijk tot nu toe. De architect zal zijn rol als intermediair tussen opdrachtgever en bouwbedrijf serieus moeten oppakken. Hij dient de gewenste beeldkwaliteit vorm te geven en te bewaken maar ook de voorwaarden aan de techniek te formuleren zodanig dat de beeldkwaliteit wordt behouden en dat de technische prestaties gerealiseerd kunnen worden zonder dat de ruimte voor de aannemer om die techniek in te vullen tot nul wordt beperkt. Hoe doe je dat? Niet door geen details meer te tekenen, ook niet door de details heel globaal te houden. Nee, je moet je juist meer verdiepen in de essentie van het detail. Welke ruimte is bepalend voor het beeld en welke ruimte is nodig om de technische prestaties te realiseren.
Dit is niet nieuw. Het gebeurt vaak niet, maar het moet wel. Je moet ook de voeg en de aansluiting ontwerpen. Nieuw is dat je niet voorschrijft welk product of materiaal men moet toepassen maar aangeeft aan welke prestaties het daar aan moet voldoen. Klein verschil? Denk het niet. Het verschil wordt gemaakt doordat de ruimte voor de technische invulling wordt gedefinieerd. Hierdoor wordt richting gegeven aan mogelijke invulling en product ontwikkeling van de aannemer zonder dat de gewenste prestaties in gevaar komen. Dit is niet makkelijk, het vraagt zelfs meer aandacht en inzicht van de architect in de techniek. Om dit te bereiken zal zeker de dialoog met het bouwbedrijf aangegaan moeten worden. De architect zal echter de regie moeten houden. Een trainer zonder kennis van voetballen zal het in het voetbal niet ver brengen hij wordt alsmaar overruled door de voetballers. Zo is het in de bouw ook.